Hetnieuweboeren

Kortweg: Natuurinclusieve landbouw is landbouw die gebruik maakt van de natuurlijke, biologische processen. Van controlemodel naar adaptatiemodel. 

Basisprincipes

Een definitie

Natuurinclusieve Landbouw (NIL): een landbouwpraktijk die optimaal gebruik maakt van en optimaal rekening houdt met de ecologische, natuurlijke processen en biodiversiteit.

Want of we het nou hebben over landbouw of natuur, planten en dieren groeien en gedijen volgens biologische principes. Dat geldt net zo goed voor planten die op rijtjes groeien in een monocultuur als voor planten “in het wild”. Het geldt voor dieren die op stal staan en ingezet worden voor menselijke consumptie net zo goed als voor dieren “in het wild”.

in het wild en in de stal: dieren gedijen volgens biologische principes

Evenwicht

De gangbare landbouw leunt zwaar op chemie (pharmacie) voor de bestrijding van plagen en ziekten. Dat verstoort de natuurlijke processen en biodiversiteit waardoor een neerwaartse spiraal kan ontstaan. Steeds meer ingrijpen is nodig om gewas of dier gezond te houden. Het evenwicht wordt steeds wankeler. Zoals bij een balletje bovenop een heuveltje. Controlemodel.

Bij natuurinclusieve landbouw beperkt het ingrijpen zich zoveel mogelijk door de natuurlijke processen maximaal ruimte te bieden. Verstoring van de gezondheid? Even aanzien… en de natuurlijke processen sturen vaak zelf bij. Zoals een balletje in een kommetje.

controlemodel vs adaptiemodel

Op je handen zitten

Zoals een akkerbouwer in de omschakeling naar een natuurinclusieve bedrijfsvoering het laatst zei: “Het moeilijkste van natuurinclusief werken vind ik dat ik zoveel moet láten. Ik moet soms echt op mijn handen gaan zitten om niet in te grijpen.”

Het vraagt vertrouwen in de natuurlijke processen. Én kennis daarvan.

De bodem is de basis

Waar ook ter wereld; in welke omstandigheden ook: de bodem is de basis van NIL. Een gezonde bodem met een divers bodemleven biedt de meeste kans op gezonde planten en dieren.

Er zijn drie grondbeginselen om de bodem en het leven erin gezond te houden:

  1. Minimale grondverstoring.
    De grond niet omkeren (ploegen of spitten); geen scherpe meststoffen en chemicaliën toevoegen die het bodemleven doden; geen loodzware machines erop die de grond in elkaar drukken.
  2. De grond jaarrond bedekt houden. Kale grond erodeert. Door weersinvloeden, door afspoeling, door uitspoeling. Kale grond hongert het bodemleven uit. Er komt immers geen voeding in de vorm van organische stof of door planten aangemaakte suikers.
  3. Een afwisseling of combinatie van verschillende typen gewassen. Het ene type levert immers andere voeding dan het andere type.
J. Baar bekijkt wortelontwikkeling

Een andere veelzeggende uitspraak van een akkerbouwer die NIL in de praktijk brengt: “Bemestingsplan? Ik voed niet mijn gewassen, maar mijn bodemleven.”

Natuurinclusieve landbouw; aanpak

Losse maatregelen of systeem?

Er bestaat een vreemde tegenstrijdigheid: boeren die natuurinclusief werken hoor je vaak dingen zeggen als: “Het zijn geen losse maatregelen, het is een systeem. Alles hangt met alles samen.” Dat geeft je als boer het gevoel dat je dat hele systeem in één keer op je bedrijf moet toepassen. Anders is het niet goed genoeg. Maar dat is helemaal niet zoals het in de praktijk gaat. Alle boeren die NIL toepassen, zijn stap voor stap begonnen. En vaak ook nog zonder vooropgezet plan.

De een begint met niet-kerende grondbewerking, een ander met natuurlijke plaagbestrijding van luis. Of de mogelijkheid om aan een project of agrarisch natuurbeheer deel te nemen is aanleiding tot verandering. Zowel het begin als de motivatie kan voor elke agrariër, voor elk bedrijf dus anders zijn.

Dus hoewel het een samenhangend geheel is, staan hieronder los uit te voeren maatregelen thematisch gegroepeerd. Op andere plekken kun je meer in detail lezen over de diverse maatregelen, de voor- en nadelen, het oplossen van praktische problemen enzovoort.

De bodem is de basis

  • NKG of zelfs minimale bodemberoering
    Doelen: het bodemleven en de opgebouwde structuur zo min mogelijk verstoren
  • Bodem het jaarrond bedekt houden. Kale grond hongert het bodemleven uit.
    Doelen: bodemleven ook ’s winters ‘voeden’; bodem beschermen tegen uitspoelen en verwering.
    Manieren:
    • Stoppel ’s winters ongemoeid laten
    • Groenbemester de winter over laten staan
    • Groenbemestermengsel ipv monocultuur
  • Ruime vruchtwisseling.
    Doel: diversiteit voorkomt plagen.
  • Geen zwaar materieel op het land.
    Doelen: beter voor bodemleven en voorkomt structuurbederf
    groenbemestermengsel

Natuurlijke plaagbestrijding

  • Natuurlijke begroeiing in een gebied creëren. Bij 5-7% ruigte (laten staan en/of aanleggen) kun je vertrouwen op natuurlijke plaagbestrijders voor luis.
    Doelen: gezonde insectenpopulatie met plaagbestrijders; geen insecticiden nodig waardoor ook het bodemleven floreert.
    Manieren:
    • Bermen, taluds en randen ruig laten staan. Juist ook in de winter.
    • Bermen, taluds ed verschralen door gefaseerd en weinig te maaien en het maaisel af te voeren.
    • Vraag medewerking van waterschap, gemeente, andere grondgebruikers.
    • Waar nodig struiken planten op plekken waar ze niet in de weg staan. Belangrijke overwinteringsplekken voor insecten (eitjes, rupsen, poppen ed).
    • Deelnemen aan agrarisch natuurbeheer. Waardplanten voor nuttige insecten.
    • Leer schadedrempels herkennen in het gewas.
    • Spuit zo weinig mogelijk tegen luis. Je doodt ook de luis-bestrijdende insecten en maakt zo de weg vrij voor een plaag.
    • Gebruik selectieve middelen waar mogelijk. Zoals Coragen tegen coloradokever.
      ringmus en geelgors in ruigte bij wintervoedselveldje

Bemesting

Voed het bodemleven, niet het gewas. Is beter op de lange duur. Het bodemleven heeft organische stof nodig als voedsel.

  • Compost in kleine giften voedt het bodemleven.
  • Stro verhakselen en achterlaten. Loont op de langere duur.
  • Kunstmest en digistaat zijn scherp voor bodemleven en bevatten vrijwel geen organische stof. Als je het gebruikt: gebruik het in kleinere giften en door gespreide toediening.
  • Drijfmest is scherp voor gewas, insecten en bodemleven.
  • Gebruik zo mogelijk vaste mest. Die bevat veel meer organische stof, en stimuleert bodemleven.

Streef naar een robuust gewas

Robuuste gewassen zijn beter opgewassen tegen plagen en ziektes.

  • Raskeuze: kies robuuste rassen
  • Grotere zaaiafstand (granen) zorgt voor betere uitstoeling, (vrijwel) geen opbrengstverlies, minder gevoelig voor schimmels. Minder bespuitingen nodig.
  • Verschillende rassen door elkaar of zelfs verschillende gewassen door elkaar. Verkleint de kans op ziektes en plagen.
  • Gebruik van bankerplants kan een gewas weerbaarder maken.

Strokenteelt

Teelt in stroken leidt niet alleen tot een robuuster gewas, maar ook tot een toename van biodiversiteit. Er zijn ervaringen met smalle stroken van 3 meter breed, maar ook van brede stroken, bijvoorbeeld van 27 meter breed: sproeimachinebreedte. Zelfs die brede stroken leveren duidelijk voordelen.

Strokenteelt 27m beed op gangbaar akkerbouwbedrijf

Een casus: akkerbouw gericht op bodemlevenherstel

Deze tekst is gebaseerd op een bestaande werkwijze van een boer die er een flink aantal jaren mee werkt en er enthousiast over is. De resultaten zijn goed. -voorBoeren- heeft zijn gegevens.

Er zijn veel variaties in teeltplan en werkwijze mogelijk waarbij de uitgangspunten overeind blijven. Hier is slechts één manier van werken beschreven.

Laat het bodemleven voor je werken. Dat is de basis van de hier beschreven werkwijze. Het zijn geen losse maatregelen, het is een ander systeem dan het gangbare. Je kunt weliswaar goed beginnen met enkele maatregelen, zoals niet-kerende grondbewerking, maar echt goede resultaten krijg je als je het in samenhang doet.

Hoe dat kan werken staat hieronder.

Bouwplan van dit voorbeeld
aardappels (33%); bieten (16%); granen (51%)

Ideeën achter het bouwplan
Bieten na graan vanwege aardappelopslag. Die is in graan makkelijker te bestrijden.
Het bouwplan bevat relatief weinig bieten omdat dat gewas niet of nauwelijks in symbiose leeft met de schimmels in de bodem. Die bodemschimmels nemen dus af tijdens de bietenteelt, maar ze zijn wel nodig voor de teelt van aardappels en granen.
Graan geeft veel suikers af aan de bodem; goed voor het bodemleven. Bovendien beroer je de bodem niet met de graanoogst en wortelt graan diep.

Intensief versus extensief

Is 1 op 3 aardappels niet nog behoorlijk intensief? Het gaat erom dat het teeltsysteem volhoudbaar is en geen (laterale) schade oplevert. Een goede maat daarvoor is de schade die het bodemleven lijdt.  Gaat het bodemleven door een manier van telen achteruit, dan is de werkwijze uiteindelijk niet volhoudbaar en moet het anders. Het gaat dus niet alleen om hoe intensief het bouwplan is, maar ook om al die andere zaken zoals de mate van grondbewerking, bemesting ed die van invloed zijn op het bodemleven. Het gaat er dus steeds om wat het bodemleven onder specifieke omstandigheden aan kan.

Drie-jarige cyclus: graan, (groenbemester), bieten, aardappels

Uitgangspunt is niet-kerende-grondbewerking (NKG); zelfs minimale grondbewerking om het bodemleven te sparen.

Na de aardappels liever geen bieten telen, maar graan. In graan is de aardappelopslag namelijk beter te bestrijden dan in bieten.

  1. Na de graanoogst even ondiep dwars met de schijveneg door de stoppel. Zo ondiep als mogelijk om de oude wortelkanalen intact te laten. De gezaaide groenbemester kan dan veel sneller diep de grond in met de wortels.
    Er komt geen mest op de stoppel. De nalevering is in principe voldoende.
  2. Zaai vervolgens een groenbemestermengsel. Dat kan heel goed met een breedwerpige strooier en dan 5cm diep met een Evers-schijveneg eroverheen. De ervaring leert dat het mengsel mooi egaal opkomt.
  3. Half december wordt de groenbemester licht met een schijveneg bewerkt. Het gewas moet een beetje groen blijven: het ondergrondse leven van de planten met bodemleven moet door gaan.
  4. In het voorjaar komt er organische mest (vast of vloeibaar) over. (Tjalmabemester)
  5. Direct daarna weer met de schijveneg erover (ca 5cm diep) om de mest wat uit elkaar te halen en te verspreiden. Hier wordt een vastetand (Rumptstadt) cultivator gebruikt met achter ook rechte tanden (7+6). Het streven is naar 5+6.
    Nu ligt het land klaar om aardappels te poten.
  6. Aardappels poten, waarbij:
    Mycorrhiza (opgelost in water) onder de aardappels.
    Wat borium onderin de rij tegen Alternaria. Mycorrhiza en borium in dezelfde oplossing in de fronttank.
    Tijdens het poten is geen fungicide nodig tegen Rhizoctonia. Alternaria-bespuitingen later in het seizoen zijn ook niet nodig.
  7. Na de aardappeloogst, begin november, nog 60 kg rogge zaaien als groenbemester. Dat bedekt de bodem en houdt het bodemleven in leven. Het gaat niet om de massa groen.
  8. Ook de wintertarwe wordt begin november gezaaid.
  9. In het vroege voorjaar zou er idealiter kippenmest op de tarwe kunnen. Als dat niet verkrijgbaar is, kunstmest. Er komt slechts 20-30kg stikstof op. Als er te weinig zwavel is, voeg dan kalisulfiet of kali met wat zwavel toe. Kali 50.
  10. Voorjaar: bieten zaaien. 7 ton kippenmest. Voor natrium wordt nog een chloorvrije vervanger gezocht.
  11. Vier keer in het seizoen vloeibare mest op tarwe: 40 liter NTS met 1 liter fulvine erbij voor betere opname.

Achtergronden

  • Groenbemester

Gebruik een standaard groenbemestermengsel. In de meeste mengsels zitten teveel brassica’s. Voeg dan zelf ander zaad toe om onder 10% brassica’s te komen. De diversiteit van het mengsel is waardevol voor het bodemleven. Teelt van brassica’s breekt het schimmelleven af.

Laat de groenbemester niet hoger worden dan zo’n 40 cm. “Het gaat om wat onder grond gebeurt.”

  •  Mycorrhiza

Voeg in principe eens in de zes jaar mycorrhiza toe tijdens het aardappels poten. (In de aanloopjaren naar dit nieuwe teeltsysteem vaker.) De mycorrhiza moet onder de knol komen omdat de schimmeldraden in symbiose leven met de wortels van de planten.

In de aanloopjaren naar dit systeem wordt ook mycorrhiza toegevoegd bij het zaaien van de groenbemester. Het wordt dan op de grond gespoten.

  • Bemesting

Uitgangspunten:

  • je voedt de bodem, niet het gewas.
  • Liever wat vaker kleine beetjes bemesten dan veel tegelijk.
  • Kunstmest en drijfmest zijn vrij scherp. Wees daar spaarzaam mee.
  • 50 kg stikstof op aardappels is voldoende. Meer stikstof geven is vragen om luizen.
    15 ton/ha kippenmest (gehalte per ton: NPK = 26-9-17). Urean volveldsspuiten tegen stikstofverlies. Bemesting deels met OPF vloeibaar: dat gebeurt wekelijks door 2 liter toe te voegen aan de phytophtorabespuitingen.
  • De samenstelling van de mest is belangrijker dan de hoeveelheid. Je wilt een hoog gehalte organische stikstof en een laag gehalte aan ammoniakale stikstof.
  • Als het suikergehalte in het bladgroen van het gewas hoog genoeg is, is het bodemleven goed ontwikkeld en actief. (De planten scheiden die suikers af in de bodem als voeding voor het bodemleven.) Dat bodemleven voorkomt plagen; zowel onder als boven de grond. Bovendien kunnen sapzuigende plaagdieren hoge suikergehaltes niet goed verdragen.

Elk perceel krijgt eens in de drie jaar vaste mest op de stoppel.

Kippenmest

Kippenmest heeft een gunstige npk-verhouding: 26-9-17.

Samenstelling koemest

Als koeien een hoog ureumgehalte in de melk hebben, wijst dat op een slechte stikstofverwerking in de spijsvertering van de koe. Dan zal de mest ook meer ureum en ammoniak bevatten. De stikstof in mest kan organisch gebonden zijn of aanwezig zijn in de vorm van ammoniak. Dat laatste is slecht voor het bodemleven. Het gaat dus niet alleen om de hoeveelheid stikstof in de mest, maar ook om de vorm waarin die stikstof in de mest zit.

Vaste mest ontvangen en opslaan

Vaste mest kan het beste een aantal maanden op een bult liggen om voor te verteren voordat het wordt verspreid op het land. Mits ver genoeg van een sloot, kan het gewoon op de akker liggen met een dikke laag stro eronder. Ontvang de mest bijvoorbeeld in mei om te verspreiden in augustus.

Een stabiele relatie met een betrouwbare leverancier is meer waard dan op zoek gaan naar de gunstigste prijs.

Drijfmest

De gehaltes organische stof (koolstof) in drijfmest verschillen sterk per soort. Dat heeft ook effect op de vorm waarin de stikstof aanwezig is. Veel stikstof in de vorm van ammoniak betekent dat je er meer van kwijtraakt door vervliegen en uitspoelen.

Bladbemesting

Wekelijks – meestal bij elke spuitronde – gaat er een kleine hoeveelheid bladbemesting mee. Ook op graan en op de bieten. (Organic Plant Feed 7 2 3 van PHC)

Door het suikergehalte van het bladmoes te meten met een Brixmeter[i] heb je een indicatie van de weerbaarheid van het gewas. Als het suikergehalte hoog genoeg is, hoef je niet bang te zijn voor plagen. Het schijnt dat sap zuigende insecten een hekel hebben aan een hoog suikergehalte in het sap. Dat veroorzaakt gisting in hun spijsvertering.

Als het suikergehalte in het gewas hoog is (vuistregel: >12, maar verschilt per gewas), geven de wortels ervan suiker af aan de bodem. Dit is voedsel voor schimmels en bacteriën, die zich daardoor goed kunnen vermeerderen. Schimmels en bacteriën ‘eten’ graag aaltjes, omdat die vol stikstof zitten. Een hoog suikergehalte zorgt voor een hoge weerbaarheid en voorkomt zo zieke planten.

Kalk

Gebruik kalk niet om de pH omhoog te brengen. Als de grond te zuur is, komt dat vaak door gebruik van kunstmest. Streef naar een pH van 5,5. Geef kalk niet ineens, maar in kleine giften. Belangrijker dan de pH, is de verhouding tussen kalk, magnesium en kalium in de bodem.

Gebruik geen Betacal in de herfst; dat is te agressief voor het bodemleven. Bovendien bevat Betacal veel fosfaat. Zonder Betacal houd je meer ruimte over voor stromest en dat voedt het bodemleven veel beter.

Het lijkt erop dat vooral Ca overal te laag is. Dat vergt zeeschelpen of gips om de pH niet te verhogen

Kali

Kalimeststoffen bevatten vaak chloride, wat schadelijk is voor het bodemleven. (“Chloor is voor het toilet, niet voor op de bodem.”) Vaak is er een overmaat aan kali in de bodem ten opzichte van de hoeveelheid stikstof. Dat maakt veel kapot in de grond. Kali is ook nog eens zeer osmotisch waardoor het de aanwezige stikstof vrij maakt. Wordt heel eenzijdige voeding voor de plant.

Compost

Omdat er in dit systeem voldoende fosfaatruimte is, wordt liever gebruik gemaakt van stromest. Die doet meer voor het bodemleven.

Gewasbeschermingsmiddelen

Uitgangspunten

  • Zo min mogelijk gebruiken, want meestal schadelijk voor bodemleven.
  • Systemische middelen achterwege laten.
  • Altijd een hoeveelheid vulvinezuur of fulvinezuur Dan kan de dosering van gewasbeschermingsmiddelen meestal gehalveerd.

Dit systeem bespaart wel tot € 30.000 op gewasbeschermingsmiddelen door het rijkere bodemleven.

Onkruidbestrijding

Als Glyfosaat nodig is, voeg dan op 1 liter RoundUp ook 1 liter Fulvine toe. Dat werkt net zo goed als 3 liter RoundUp. Het duurt wel een paar dagen langer.

In aardappels

Bij het aardappels poten: borium onder in de rij tegen Alternaria.

Geen fungicide tegen rhizoctonia of Alternaria nodig door regelmatige bladbemesting. (Zelfs de gevoelige Avito) Geen granulaten tegen aaltjes nodig.
Gebruik niet het systemische phytophthora-middel Ranman. Infinito kan wel.

Kijk bij de uitslagen van de grondbemonstering naar aaltjes wat minder naar de schadelijke aaltjes, maar voornamelijk naar de onderste regel: die geeft een maat voor de hoeveelheid ‘overige aaltjes’. Dat getal moet hoog zijn (6000 of hoger), dan hoef je niet bang te zijn voor de aanwezigheid van wat schadelijke soorten vrijlevende en cysteaaltjes.

In granen

Je hoeft alleen de ‘T2-bespuiting’ (fungicide) in tarwe te spuiten. De rest is niet nodig. Ook hier kun je weer vertrouwen op de hoge Brixwaarde (suiker) in de plant. Spuit zonodig een keer extra met bladbemesting om het suikergehalte verder omhoog te krijgen.

Natuurlijke plaagbestrijding

Natuurlijke plaagbestrijding is spin off van dit teeltsysteem. Er is simpelweg geen insecticiden meer nodig.

[i] Voor de werking van de Brixmeter en een lijst met waarden behorend bij verschillende gewassen:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Brix-waarde